Ces “Aanteekeningen op eene reis door de Veluwe, Overijssel en Drenthe, in den nazomer van 1819” (Notes sur un voyage à travers la Veluwe, l'Overijssel et la Drenthe, à la fin de l'été 1819) paraissent en 1820, dans une livraison d'un périodique d'économie politique néerlandais, les Bijdragen tot de huishouding van staat in het Koninkrijk der Nederlanden, dont elles occupent la quasi intégralité1. Les trois toponymes sont ceux de régions orientales du pays. Le texte n'est pas signé.
Le célèbre vers de Delille sur le grain de sable est convoqué, en français, pour créer un effet plaisant, au sein de la description d'une des localités rencontrées par l'auteur :
Almelo is van ouds eene heerlijkheid, en de be volking op het land overtreft die van de stad. Het heerenhuis is groot, onlangs verfraaid, en de tuinen naar den nieuwsten smaak ingerigt. De nijverheid in de stad brengt zeker veel toe, tot den bloei van den landbouw in den omtrek. […] Het groote en algemeene pleit tusschen Adel en Burgerij is ook hier gevoerd, naar mate deze laatste door nijverheid opkwam, en de eerste door den loop der tijden zijne magt verloor. Zoo is in dit hoekje lands de geschiedenis van Europa te vinden, niet ongelijk aan den steen, die merken draagt van de omwentelingen des aardbols2.
L'histoire de ce marbre est l'histoire du monde3.
Vers concernés : chant 3, vers 220.
La substitution de grain par marbre suggère que le vers est cité de mémoire.
Auteur de la page — Hugues Marchal 2019/06/21 00:03